Een enkele bedreigende brief en het tegenkomen van de man is onvoldoende voor straatverbod
In deze zaak gaat het om een straatverbod dat door de vrouw was gevraagd tegen haar ex-man. Van belang is dat ze samen twee minderjarige kinderen hebben, en dat de man door de strafrechter is veroordeeld wegens stalking. De straf was een gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De vrouw wil nu dat de man niet meer bij hen in de straat mag komen. De voorzieningenrechter vindt dit echter veel te ver gaan, en wijst de vordering af (Rb Almelo, 27 juli 2005, ECLI:NL:RBALM:2005:AU0190).
Afwijzing straatverbod
De rechter past het beoordelingskader in dit soort zaken strikt toe; De rechter overweegt het volgende:
“De vraag waar de voorzieningenrechter zich over moet buigen is of het gedrag van de man op dit moment zodanig is dat dit een vergaande maatregel als een straat- en contactverbod rechtvaardigt. Voorshands heeft de voorzieningenrechter die overtuiging niet gekregen en hij overweegt daartoe het volgende:
Door de vrouw wordt in de dagvaarding gesteld, kort samengevat, dat de man de omgangs-regeling niet altijd goed is nagekomen en dat de man haar in het verleden meermalen heeft bedreigd haar iets aan te doen wanneer zij geen gevolg aan zijn wensen zou geven. Een verhuizing van de vrouw naar (plaats) heeft daarin geen verandering gebracht. Zij heeft om dat aan te tonen een ongedateerde van de man afkomstige brief overgelegd. Op advies van de gezinsvoogdes en de wijkagent heeft de vrouw de omgangsregeling stop gezet. De vrouw vreest dat de man niet zal ophouden haar op te zoeken en haar opnieuw zal bedreigen.
Ter zitting heeft de vrouw hier aan toegevoegd dat zij en de kinderen de man recentelijk hebben gezien in het winkelcentrum in haar buurt en dat zij hiervan aangifte heeft gedaan. De officier van justitie heeft hierin aanleiding gezien wijziging van de bijzondere voorwaarde te vorderen, in die zin dat alsnog een straat- en contactverbod als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd.
Op daartoe gestelde vragen van de voorzieningenrechter heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling geantwoord dat het ongeveer in april 2005 geweest moet zijn dat zij en de kinderen de man in de omgeving van het winkelcentrum hebben gezien. De man reed toen in zijn auto en betrokkenen hebben elkaar niet gesproken. De man is na de strafrechtelijke veroordeling niet aan haar deur geweest en evenmin heeft hij haar met mishandeling gedreigd of op andere wijze haar en de kinderen lastig gevallen. Ook is opmerkelijk dat de -advocaat van- vrouw van de gezinsvoogdes heeft vernomen dat de man het laat afweten. Zo is de man op een jongstleden gehouden zitting tot voortzetting van de ondertoezichtstelling niet verschenen. Hij heeft zijn kinderen al jaren niet meer gezien en hij kijkt niet naar zijn kinderen om.
Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding is overigens gebleken, zo blijkt uit de door de man overgelegde beschikking van 5 juli 2005, dat de politierechter in deze rechtbank geen termen aanwezig heeft gevonden om de bijzondere voorwaarde, zoals door de officier van justitie gevorderd, te wijzigen.
4. Een straatverbod maakt inbreuk op het fundamentele recht van de man op bewegingsvrijheid. Met het toewijzen van een dergelijk verbod dient dus zorgvuldig te worden omgegaan. De stelling van de vrouw dat zij de aanwezigheid van de man in het winkelcentrum als bedreigend heeft ervaren en dat zij de inhoud van de door haar in geding gebrachte ongedateerde brief van de man als bedreiging ervaart, rechtvaardigen niet een straatverbod. Evenmin rechtvaardigt een dergelijke beslissing in kort geding de omstandigheid dat de wijkagent ervan is uitgegaan, zo is door de vrouw gesteld, dat de vordering tot wijziging van de bijzondere voorwaarde zou worden toegewezen. Bovendien wordt op geen enkele wijze onderbouwd of is anderszins komen vast te staan dat de man zich thans zodanig gedraagt dat dit voor de vrouw een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en vrijheid van beweging betekenen.”
< Terug naar Meer informatie verweer straatverbod