Straatverbod en contactverbod tegen stalkende ex-vriend
Een trieste zaak, zoals we die helaas vaker zien na verbreking van een relatie. In deze zaak hadden partijen gedurende 7 jaren een affectieve relatie met elkaar gehad, en samen hadden ze ook een dochtertje van 3,5 jaar oud. Na een paar korte breuken in de relatie, is deze eind maart 2006 definitief tot een einde gekomen. Daarna is hij haar gaan lastig vallen, zich uitend in bedreigingen, en mishandelingen. Hoewel een straatverbod en contactverbod in dit soort zaken altijd lastig is, heeft de rechter toch meer belang gehecht aan het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de vrouw en haar bescherming tegen haar ex-vriend; het straatverbod en contactverbod werden toegewezen.
Uitspraak rechter
In de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 januari 2007, ECLI:NL:RBMAA:2007:AZ5958 overwoog de rechter het volgende:
“3.2 Het gestelde spoedeisend belang ligt opgesloten in de aard van de zaak. Het gevorderde straat- en contactverbod maken inbreuk op het grondrecht van bewegingsvrijheid. Voor toewijzing in kort geding van deze maatregel moet daarom in hoge mate aannemelijk zijn dat er sprake is van feiten en omstandigheden die een inbreuk op genoemd recht kunnen rechtvaardigen.
3.3 De door [A.] in de processtukken en ter zitting opgesomde mondelinge en per sms aan het adres van [A.] gerichte bedreigingen, de in de processenverbaal genoemde handtastelijkheden en ook dat [L.] een aantal malen voor de woning van [A.] heeft gepost heeft [L.] niet dan wel niet genoegzaam betwist.
[L.] heeft erkend dat voordat partijen eind maart dan wel begin april 2006 definitief uit elkaar zijn gegaan, partijen vaker korte dan wel langere tijd niet hebben samengeleefd, maar dat zij zich telkens weer verzoend hebben. Dit mede vanwege het feit dat zij samen een kind hebben, dat volgens [L.] dol op hem is. In dit verband stelt [L.] voorts dat hij nog steeds van [A.] houdt en dat hij niet inziet waarom hij ook nu niet weer kan terugkeren bij [A.].
3.4 Ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat [A.] niet wil weten van een verzoening met [L.]. Dit zo zijnde is duidelijk dat onder de door partijen geschetste omstandigheden de gevolgtrekking moet worden gemaakt dat [L.] nog niet heeft geaccepteerd dat [A.] niet meer met hem verder wil leven en [L.] door zich te gedragen als hiervoor is weergegeven [A.] min of meer wil dwingen voor hem te blijven kiezen.
Op grond van de door [A.] gedane aangiftes, die [L.] heeft erkend althans niet op overtuigende wijze heeft weersproken, is aannemelijk dat hij [A.] voortdurend lastig valt en dit doet op een manier waardoor [A.] zich in ernstige mate in haar veiligheid en vrijheid bedreigd voelt. Daarmee is ook aannemelijk dat [L.] zich onrechtmatig jegens [A.] gedraagt en dat, hoewel een straat- en contactverbod inbreuk maken op het grondrecht van bewegingsvrijheid, de gevorderde verboden in het onderhavige geval noodzakelijk zijn ter bescherming van de bewegingsvrijheid van [A.]. Zeker nu uit de proceshouding van [L.] afgeleid kan worden dat er een reële dreiging is dat bij afwijzing van de vordering van [A.], [L.] opnieuw inbreuk zal plegen op het recht van [A.] op een ongestoord leven.
3.5 Het door [A.] gevorderde straatverbod zal worden toegewezen als gevorderd nu [L.], gelet op de straat waar hij zelf in [M.] woont, heeft verklaard dat hij om van zijn woning naar zijn werk te gaan en daarvan weer terug te keren, geen gebruik maakt van de door [A.] in het petitum opgesomde straten. De voorzieningenrechter acht enkel termen aanwezig om het verbod in duur te beperken tot de in het dictum te bepalen periode.
3.6 Het door [A.] gevorderde verbod om op enigerlei wijze telefonisch of persoonlijk contact met haar op te nemen of sms- en/of e-mailberichten aan haar te sturen alsmede [L.] te verbieden om zich opzettelijk dichter dan 50 meter in de buurt van [A.] te bevinden, komt gelet op het voorgaande eveneens voor toewijzing in aanmerking, met dien verstande dat ook ten aanzien van dit verbod de voorzieningenrechter termen aanwezig acht om de duur van het verbod te beperken tot de in het dictum te bepalen periode.
3.7 Aan de te verbeuren dwangsommen zal, mede gezien de door [L.] gedane opgave van zijn inkomsten uit arbeid, een maximum worden verbonden als hierna in het dictum te bepalen.”
Opgelegde verboden
De rechter legt uiteindelijk de volgende verboden op aan de ex-vriend:
De rechter verbiedt [L.] vanaf datum vonnis zich gedurende zes maanden te bevinden in of aan de [adres 1] alsmede het gebied omvattende de [adres 1], de [adres 2] en de [adres 3];
Ook verbiedt de rechter [L.] om vanaf datum vonnis gedurende zes maanden telefonisch of persoonlijk contact met [A.] op te nemen of SMS- en/of e-mailberichten aan haar te sturen en verbiedt [L.] tevens nog om zich gedurende deze periode van zes maanden opzettelijk dichter dan 50 meter in de buurt van [A.] te bevinden;
< Terug naar Meer informatie straatverbod regelen